Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik [36]zeide wel in mijn [37]haasten: Ik ben [38]afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen, als ik tot U riep. 36. Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht. 37. Dit schijnt te zien op de historie, 1 Sam.23:26; alwaar hetzelfde Hebr. woord van Davids haasten gebruikt wordt, dat hier staat; indien God het te dien tijde niet zeer wonderbaarlijk voorzien had zo was het naar alle gedachten met David gedaan geweest. Zie de aangehaalde plaatsen. 38. Het gevaar was zo groot en klaar voor ogen, en de ontkoming naar menselijk oordeel zo onmogelijk en ongelooflijk, dat ik door menselijke zwakheid en verbaasdheid dacht: nu ziet God niet meer op mij. Dat hij nochtans, niettegenstaande deze verbaasdheid, tot God in dezen nood zeer smekend gebeden heeft, getuigt het volgende. Verg. hfdst.116 vs.11; Jona 2:4.